Wat zegt Big Mac over de euro?
Is de euro te duur? Volgens The Economist totaal niet. Elke zomer peilt het Britse weekblad met zijn Big Mac-index de waardeverhouding van valuta. En neen, hij staat ook niet te laag.
De Big Mac van McDonald’s is het icoon van de fastfoodindustrie. De Amerikaanse hamburgerketen is vermaard om de standaardisering van zijn menu. Overal ter wereld waar je ook een McDonald’s binnenloopt, krijg je dezelfde hamburgers met dezelfde kwaliteit en dezelfde smaak. De ingrediënten worden nochtans lokaal ingekocht.
In de prijs van een Big Mac zitten dus automatisch de kosten van de ingrediënten, arbeid en energie en door het prijsniveau in de Verenigde Staten te vergelijken met die in andere landen, kun je iets zeggen over de relatieve koopkracht en dus over de wisselkoersen van verschillende valuta’s. De Big Mac-index maakt inzichtelijk of de wisselkoers te hoog of te laag is.
In juli 2012 kostte in de Verenigde Staten een Big Mac gemiddeld 4,33 dollar, in India 89 roepie of omgerekend 1,58 dollar. Dat is 63 procent goedkoper. Dit suggereert dat de Indiase munt tegenover de Amerikaanse dollar fors ondergewaardeerd is.
De euro daarentegen is precies goed gewaardeerd. In juli kostte in het eurogebied een Big Mac 3,58 euro. Volgens de Big Mac-index is een euro dus 1,21 dollar waard. Aangezien op 25 juli de Europese eenheidsmunt op de valutamarkten verhandeld werd aan 1,21 dollar luidt de conclusie dat de euro niet te duur is.
Hoewel The Economist zich er gemakkelijk vanaf maakt, meet de Big Mac-index niettemin op ludieke wijze de relatieve koopkracht. In principe meet je de koopkrachtpariteit aan hand van verschillende goederen en diensten waardoor je een betere afspiegeling krijgt van het binnenlandse prijspeil.
Eurocrisis
Aangezien de absolute kosten vergelijkbaar zijn, suggereert de Big Mac-index dat de euro correct gewaardeerd is. Met de stijgende speculatie over exits, splitsing, afslanking van de eurozone rijst de vraag wat de fundamentele waarde van de nationale munten van de eurolanden zou zijn.
De eurocrisis baart beleggers zorgen, grote zorgen. Het uitblijven van een daadkrachtig reddingsplan voedt de vrees dat de eurozone uiteen zal vallen. Probleem alleen is dat niemand kan vertellen of dat gaat gebeuren, laat staan wanneer.
Die twijfel over het voortbestaan van de euro is voor JPMorgan aanleiding om onderzoek te doen naar de over- of onderwaardering van de eurolanden. Meestal kijken economen naar de lopende rekening om te beoordelen of een munt duur of goedkoop is. De economen van de Amerikaanse zakenbank baseren zich echter op vijf indicatoren, te weten: de productiviteit, de staatsschuld, de netto-export, het inkomen uit buitenlandse investeringen en de handelsgewogen wisselkoers.
Uit die analyse van JPMorgan komt naar voren dat de munten van Duitsland, België, Oostenrijk en Nederland in belangrijke mate ondergewaardeerd zijn, die van Griekenland, Ierland en Portugal in belangrijke mate overgewaardeerd.
Die onder- en overwaardering is geen goede maatstaf om de economische kosten van een splitsing of eventueel vertrek uit de eurozone te voorspellen. Dat brengt in ieder geval hoge kosten met zich mee, maar hoeveel weet niemand precies en is ook niet te berekenen. Het zal alleszins gepaard gaan met een verlies aan economische groei en met hogere werkloosheid. De onder- of overwaardering geeft enkel een aanwijzing over de evolutie op middellange termijn van de wisselkoers.
De Big Mac van McDonald’s is het icoon van de fastfoodindustrie. De Amerikaanse hamburgerketen is vermaard om de standaardisering van zijn menu. Overal ter wereld waar je ook een McDonald’s binnenloopt, krijg je dezelfde hamburgers met dezelfde kwaliteit en dezelfde smaak. De ingrediënten worden nochtans lokaal ingekocht.
In de prijs van een Big Mac zitten dus automatisch de kosten van de ingrediënten, arbeid en energie en door het prijsniveau in de Verenigde Staten te vergelijken met die in andere landen, kun je iets zeggen over de relatieve koopkracht en dus over de wisselkoersen van verschillende valuta’s. De Big Mac-index maakt inzichtelijk of de wisselkoers te hoog of te laag is.
In juli 2012 kostte in de Verenigde Staten een Big Mac gemiddeld 4,33 dollar, in India 89 roepie of omgerekend 1,58 dollar. Dat is 63 procent goedkoper. Dit suggereert dat de Indiase munt tegenover de Amerikaanse dollar fors ondergewaardeerd is.
De euro daarentegen is precies goed gewaardeerd. In juli kostte in het eurogebied een Big Mac 3,58 euro. Volgens de Big Mac-index is een euro dus 1,21 dollar waard. Aangezien op 25 juli de Europese eenheidsmunt op de valutamarkten verhandeld werd aan 1,21 dollar luidt de conclusie dat de euro niet te duur is.
Hoewel The Economist zich er gemakkelijk vanaf maakt, meet de Big Mac-index niettemin op ludieke wijze de relatieve koopkracht. In principe meet je de koopkrachtpariteit aan hand van verschillende goederen en diensten waardoor je een betere afspiegeling krijgt van het binnenlandse prijspeil.
Eurocrisis
Aangezien de absolute kosten vergelijkbaar zijn, suggereert de Big Mac-index dat de euro correct gewaardeerd is. Met de stijgende speculatie over exits, splitsing, afslanking van de eurozone rijst de vraag wat de fundamentele waarde van de nationale munten van de eurolanden zou zijn.
De eurocrisis baart beleggers zorgen, grote zorgen. Het uitblijven van een daadkrachtig reddingsplan voedt de vrees dat de eurozone uiteen zal vallen. Probleem alleen is dat niemand kan vertellen of dat gaat gebeuren, laat staan wanneer.
Die twijfel over het voortbestaan van de euro is voor JPMorgan aanleiding om onderzoek te doen naar de over- of onderwaardering van de eurolanden. Meestal kijken economen naar de lopende rekening om te beoordelen of een munt duur of goedkoop is. De economen van de Amerikaanse zakenbank baseren zich echter op vijf indicatoren, te weten: de productiviteit, de staatsschuld, de netto-export, het inkomen uit buitenlandse investeringen en de handelsgewogen wisselkoers.
Uit die analyse van JPMorgan komt naar voren dat de munten van Duitsland, België, Oostenrijk en Nederland in belangrijke mate ondergewaardeerd zijn, die van Griekenland, Ierland en Portugal in belangrijke mate overgewaardeerd.
Die onder- en overwaardering is geen goede maatstaf om de economische kosten van een splitsing of eventueel vertrek uit de eurozone te voorspellen. Dat brengt in ieder geval hoge kosten met zich mee, maar hoeveel weet niemand precies en is ook niet te berekenen. Het zal alleszins gepaard gaan met een verlies aan economische groei en met hogere werkloosheid. De onder- of overwaardering geeft enkel een aanwijzing over de evolutie op middellange termijn van de wisselkoers.