Hoe selecteer ik het juiste actieve beleggingsfonds?
Stap 1
Universum bepalen
Het beleggingsresultaat wordt op de lange termijn grotendeels bepaald door de gekozen verdeling van het vermogen over de hoofdcategorieën: aandelen, obligaties en alternatieve vormen van beleggen als vastgoed, private equity, grondstoffen en hedgefunds. Binnen de hoofdcategorieën is de keuze voor allerlei subcategorieën weer van belang. Voor aandelen kan dat een regioverdeling zijn, zoals aandelen uit Noord-Amerika, Europa, Japan en opkomende markten. Binnen de regio’s is het weer gebruikelijk te kijken naar bijvoorbeeld largecaps, midcaps en smallcaps. Als uiteindelijk de totale assetallocatie is bepaald, kan per (sub)categorie de juiste fondsbeheerder gekozen worden. Eventueel kan, voordat het proces van ‘managersselectie’ aanvangt, nog een discussie worden gevoerd over hoe de subcategorie wordt ingevuld. Is het bijvoorbeeld aannemelijk dat actieve beheerders in een bepaalde subcategorie weinig waarde kunnen toevoegen, dan ligt passief beheer (indexfonds of ETF) voor de hand. Lijkt actief beheer wel te lonen, dan kan de managersselectie beginnen.
Stap 2
Voorselectie
In de voorselectie wordt per (subcategorie) een zogeheten ‘peer group’ van vergelijkbare fondsen geselecteerd. De keuze om met peer groups te werken is aan te raden, want diverse onderzoeken wijzen uit dat bijvoorbeeld een selectiecriterium als de Morningstar-sterren dan beter werkt. Zo heeft onderzoek van Van Dijk et al. (2006) aangetoond dat er een aanzienlijk rendementsverschil bestaat tussen 1- en 5-sterrenfondsen, maar alleen na een voorselectie. Zo bestond er voor smallcaps maar liefst 17,2% rendementsverschil per jaar (ten gunste van 5-sterrenfondsen). In de voorselectie werden alle fondsen weggefilterd waarvan de ervaring van de beheerder (of van het beleggingsteam) beperkt was. Een voorselectie is verder van belang om fondsen beter met elkaar te kunnen vergelijken, en om een trackrecord te hebben dat lang genoeg is om allerlei selectiecriteria (zie stap 3) te kunnen uitrekenen. Een researchinstituut als Morningstar heeft gelukkig het totale universum van beleggingsfondsen al onderverdeeld in een groot aantal subcategorieën. Maar het vaststellen van de peer group, bijvoorbeeld op basis van trackrecord en ervaring van de fondsbeheerder, moet de belegger nog wel zelf doen.
Stap 3
Kwantitatieve screening
Na de voorselectie worden fondsen onderling vergeleken op basis van allerlei criteria. De selectiecriteria kunnen in diverse groepen worden ingedeeld, zoals verschillende perioderendementen, risico’s, kosten en soliditeit. Risico is nooit in één begrip te vatten, en daarom is het raadzaam fondsen onderling te vergelijken op basis van bijvoorbeeld volatiliteit, ‘drawdown’, losing streaks of tracking errors. Kosten hebben een drukkend effect op de (toekomstige) rendementen. Uit onderzoek (Van Dijk et al.) blijkt: hoe duurder fondsen zijn (relatief, per (sub)categorie), des te lager het rendement. In het blok van soliditeitscriteria staat bijvoorbeeld het aantal jaren dat de fondsbeheerder het fonds beheert, teamervaring, stijlconsistentie, enzovoort.
Stap 4
Kwalitatieve screening
Tot slot vangt de kwalitatieve fase aan. Hierbij kan gedacht worden aan het bezoeken van de fondsbeheerders, om ‘het verhaal te horen’. Het gaat erom vast te stellen of de uitleg past bij de hoge score. Tevens moet worden bepaald of de toegepaste beleggingsmethodiek ook in de toekomst houdbaar zal zijn. Als er voldoende wetenschappelijke bewijzen zijn voor de wijze van beheer, kan dat ook ter ondersteuning dienen van de keuze. Uiteindelijk moet de belegger zelf een keuze maken, en het is verstandig om die mede te laten afhangen van de reeds geselecteerde fondsen in de andere subcategorieën. Als er bijvoorbeeld maximaal twee fondsen per fondshuis worden gekozen, of verschillende beleggingsstijlen (bijvoorbeeld een goede mix tussen bottom-up fundamentele of kwantitatieve top-down macro-fondsen), ontstaat een goede spreiding die tot robuustere beleggingsresultaten moet leiden.
Meet de beweeglijkheid van de rendementen van een bepaalde koers (van een beleggingsfonds), met een bepaalde mate van betrouwbaarheid.
Drawdown
Meet over een van te voren bepaalde periode de maximale procentuele teruggang van de hoogste top naar de laagste bodem.
Losing streak
Meet het aantal maanden dat een fonds achtereenvolgens verlies heeft gemaakt. Bij de managersselectie kunnen deze onderling vergeleken worden.
Tracking error
Meet het risico dat het fonds afwijkt van de vergelijkende benchmark (in termen van de beweeglijkheid in de maandelijkse afwijkingen tussen fonds en benchmark).