Buy&Write-fondsen bieden nu geen soelaas
Buy&Write-beleggen kwam eind jaren negentig in zwang toen diverse wetenschappelijke onderzoeken aantoonden dat het kopen van aandelen en het continu schrijven van call-opties op die aandelen leidde tot (licht) hogere rendementen en lagere risico’s. De risico’s zijn lager vanwege geringere beweeglijkheid en een kleinere drawdown (procentuele daling). Vooral in de VS leidden deze wetenschappelijke bevindingen tot het opzetten van zogeheten Buy&Write-fondsen. Natuurlijk werden ook speciale indices ontwikkeld om deze fondsen te kunnen benchmarken.
De bekendste index is de S&P 500 BuyWrite Index (BXM). Daarbij wordt passief de aandelenindexportefeuille van de S&P500 gekocht en consequent een 1-maands call-optie geschreven, met een uitoefenprijs net iets boven het indexniveau. De betere prestatie van de BXM werd vooral opgebouwd in de periode tot en met 2008. Daarna is de S&P500 gestegen. Vooral bij de snelle stijgingen van de aandelenmarkten doet de gewone index het beter dan de BXM. Het schrijven levert weliswaar premie op, maar maximeert voor de betreffende maand wel de koerswinsten tot het koersniveau waarop de call wordt geschreven (‘strike’).
In de loop der jaren zijn er diverse soorten fondsen ontwikkeld die de BXM als benchmark nemen. Er bestaat een groot aantal ETF’s die precies de regels van de BXM volgen. Daarnaast bestaan er actieve fondsen waarbij de beheerder zekere vrijheden heeft bij het schrijven van opties. Veel van deze actieve fondsen zijn in de VS closed-end. Er kunnen ‘discounts’ (bij veel aanbod) of premies (bij veel vraag) ten opzichte van de portefeuillewaarde ontstaan. Discounts, die regelmatig voorkomen, zijn interessant. Als een actieve Buy&Write-beheerder aandelen koopt met een hoog dividend (bijvoorbeeld 3,5%) en hij schrijft daar consequent call-opties op (met bijvoorbeeld gemiddeld 3,5% premie) en het fonds is tot slot te koop tegen een discount van 20%, dan ligt het potentiële uitkeringsrendement op 9,4% (7/80).
Weinig Buy&Write-fondsen in Europa
In Europa is het aanbod van Buy&Write-fondsen beperkt. Met een trackrecord van drie jaar komen we maar tot vier open-end-fondsen. Het valt op dat drie van de vier fondsen wat betreft koersontwikkeling veel op elkaar lijken, te weten de fondsen van NNIP, Pioneer en Schroders. Het UBAM-fonds wijkt af door een ander beleggingsbeleid. UBAM koopt alleen aandelen met een hoog dividendrendement en heeft een zeer defensief optiebeleid, ook met gekochte putopties ter bescherming. Verder heeft het fonds een hoog vast uitkeringsrendement, 10% per jaar. De opbrengsten van dividenden en optiepremies zijn niet altijd toereikend, wat impliceert dat het fonds zich bij tijd en wijle ‘opeet’.
Bij het Pioneer European Equity Target Income worden niet altijd op alle aandelen in de portefeuille calls geschreven, alleen op aandelen waarvan wordt verwacht dat ze de komende vier tot acht weken gelijk blijven of licht dalen. Opties worden 5% boven de huidige koers geschreven. Verder geldt een dynamisch uitkeringspercentage; alleen ontvangen dividenden en optiepremies worden uitgekeerd. Het actuele uitkeringspercentage ligt rond de 6,5%. Het fonds van NN belegt niet specifiek in hoogdividendaandelen, maar in aandelen die het beleggingsteam voor Europese aandelen van NN interessant vindt. Bij de optiestrategie worden 1-maands at-the-money call-opties geschreven en met een gedeelte van de opbrengst worden out-of-the-money puts gekocht. Het dalingspotentieel van de portefeuille wordt hiermee beperkt. Er wordt gestreefd naar een nettoblootstelling (delta) aan de aandelenmarkt van ongeveer 80%. Om de delta op dit niveau te houden rolt het fonds iedere week een kwart van de calls door en dat gebeurt iedere maand met de puts. Het NN-fonds streeft naar een uitkeringsrendement van 7% per jaar.
Opvallend is dat veel Buy&Write-fondsen bij de laatste grote daling gelijk opgingen met de daling van de markt. Ze hadden door het ontvangen van optiepremies minder moeten dalen. NNIP geeft hiervoor twee verklaringen. Meer in het algemeen is de volatiliteit de laatste jaren aanzienlijk gedaald waardoor er minder optiepremie wordt ontvangen. Meer recent heeft de aandelenmarkt een aantal forse dalingen gevolgd door sterk herstel te laten zien. Dergelijke patronen zijn volgens de beheerder ongunstig voor optiestrategieën die structureel doorrollen. Pioneer wijst erop dat recent de aandelenblootstelling in zijn fonds hoger is geweest dan normaal, terwijl er minder opties zijn geschreven dan normaal. Verder wordt verwezen naar de relatief grote allocatie naar financials die met name in het begin van het jaar onder druk stonden. Ook Schroders wijst op een aantal mindere stockpicks, zoals HSBC en Tesco. Die overigens, vanwege nog aantrekkelijkere waarderingen, door het fonds in de dalingen zijn bijgekocht. Tijdelijke pech dus. De beheerders blijven geloven in hun aanpak.
Lees ook: Eerste grote test voor Abenomics