Beurs en Economie: Groeiende tweedeling
Het lijkt wel alsof hoog- en laagopgeleide mensen steeds meer in verschillende werelden leven. Mensen met een lagere opleiding voelen zich vaak kwetsbaar, mensen met een hogere opleiding ervaren een bepaald ongemak in hun omgang met laagopgeleiden, en tonen weinig waardering (lees: begrip) voor hun ideeën (zorgen) over de multiculturele samenleving of Europa. Hoogopgeleiden vinden sociale gelijkheid belangrijk, maar weten niet goed hoe ze het in de praktijk kunnen brengen.
De tweedeling tussen jong en oud is duidelijk zichtbaar op de arbeidsmarkt: een vaste baan voor de oudere, flexwerk voor de jongere. Het aantal ouderen met vast werk neemt toe, terwijl jongeren het steeds vaker met tijdelijke arbeidscontracten moeten doen. Dat komt mede doordat de overheid de verplichte pensioenleeftijd gradueel optrekt, maar de facto zijn het vooral werknemers met een vaste arbeidsrelatie die langer doorwerken. Het aantal zelfstandigen onder de 65-plussers groeit ook, maar veel minder sterk, omdat zij altijd al langer moesten doorwerken.
De laatste jaren vergroot het ongelijke herstel van de economie ook de kloof tussen arm en rijk. De groeiende inkomensongelijkheid leidt tot minder sociale mobiliteit, minder vertrouwen in de politiek en minder vertrouwen in de rechtstaat en dat zie je ook terug in het aantal burn-outs, depressies en andere psychische klachten.
Er zijn ook aanwijzingen dat een te grote ongelijkheid slecht is voor de economische groei. Het verschil tussen de rijkste en de armste tien procent werd de laatste decennia almaar groter, ook in Nederland, al zijn de verschillen niet zo groot als in de Verenigde Staten. Maar simplistisch gesteld: superrijken eten ook maar een brood per dag.
Appels met peren
Het aan de kaak stellen van inkomens- en vermogensongelijkheid is ook een beetje appels met peren vergelijken. In de discussies over armoede, wordt op het ene moment gekeken naar de vermogensongelijkheid en dan weer naar het verschil in het inkomen. Niettemin groeit sinds de jaren ’80 het vermogen harder dan de economie en al zijn mobieltjes en tablets niet langer exclusieve gadgets van superrijken, er zijn ook groepen wier inkomen beduidend minder profiteerde van de economische groei dan anderen. En dan hebben we het nog niets eens over daklozen of bedelaars.
Niemand vindt het leuk om in te leveren, of minder te verdienen dan zijn buurman. Uit sociologische studies komt naar voren dat er gevoelsmatig sprake is van armoede, zodra je minder dan zestig procent verdient dan je directe omgeving.
Een Bugatti Veyron omruilen voor een Audi R8 of een Volkswagen GTI kan gemakkelijk, maar dat is toch buiten de armoedeval gerekend. Als de economische groei of de koersdalingen op de beurs inhouden dat uw kinderen niet meer op hockey kunnen of met blote voeten naar school moeten lopen, dan houdt het snel op. Het marginale nut van goederen en diensten is in industrielanden echter even hoog als in ontwikkelingslanden. Deze symmetrie is een gevolg van de stijgende levensstandaard. Dit verklaart waarom de drijvende kracht achter beurskoersen niet zozeer de ontwikkeling van het bruto binnenlands product is, maar wel de evolutie in consumptieve bestedingen.
Consumptieve evenwichtsmodellen waarbij het marginaal nut centraal staat, willen dat groeimarkten hogere rendementen vergaren. De logica gebiedt: hoe groter de inspanning om een goed te verwerven, hoe groter het nut en des te hoger het te verwachten rendement is.
U kunt echter met het geld dat u in aandelen belegt geen diensten of goederen kopen. Zolang de prijzen stijgen, is het rationeel om tot aan het einde toe mee te spelen, terwijl het voor de economie als geheel uiteindelijk desastreus is. Als de zeepbel eenmaal knapt, is het als individu verstandig om minder uit te geven, maar voor de economie is die vraaguitval wel een bijkomende bron van instabiliteit. Dat wil geenszins zeggen dat u niet in aandelen moet beleggen, maar denk wel goed na waarom u welke aandelen koopt.
Lees ook: Beurs en Economie: Natuurlijke rente