Academy: Koopkrachtbescherming
Hij is getrouwd en heeft twee studerende kinderen, die al enkele jaren niet meer thuis wonen. Maarten en zijn vrouw zijn daarom kleiner gaan wonen. Aan de verkoop van hun vorige woning hebben ze €115.000 overgehouden. De financiële positie van Maarten is solide. Zijn enige echte financiële zorg betreft eigenlijk zijn pensioen. Het pensioenfonds van zijn bedrijfstak heeft twee jaar geleden de indexatie van de pensioenen losgelaten. Dat wil zeggen dat die niet meer met de inflatie meestijgen. Zonder indexatie wordt de koopkracht van Maartens pensioen serieus aangetast. Hij vreest daarnaast dat als de situatie van zijn pensioenfonds niet verbetert, kortingen op de pensioenuitkeringen ook niet zijn uitgesloten. Maarten ziet de prijzen van de dagelijkse boodschappen stijgen en denkt daarom na over wat zijn geld nog waard is als hij straks met pensioen gaat. Hij beseft dat hij zelf in actie moet komen om zijn toekomstige koopkracht te waarborgen. Maarten verwacht tot hooguit zijn 67ste door te werken. Dat geeft hem nog twaalf tot vijftien jaar de tijd om te beleggen en zijn toekomstige financiële positie te verbeteren. Zo zorgt hij voor voldoende vermogen om de geldontwaarding en eventuele kortingen op de pensioenuitkeringen te compenseren. En niet alleen heeft Maarten twaalf tot vijftien jaar de tijd, hij heeft ook nog eens een startkapitaal om voor dit doel in te zetten. Hij is bereid het grootste deel van de opbrengst uit de verkoop van zijn vorige woning te beleggen. Dat gaat om zo’n €100.000. Maar er is nog meer. Maarten kan per maand ook nog eens €400 opzijzetten als aanvulling op zijn startkapitaal.
Welke assetcategorieën sluiten nu het best aan bij de doelstelling van Maarten en welke beleggingsstrategie moet hij volgen? Maarten heeft tot aan zijn pensioendatum geen extra periodieke inkomsten nodig. Dat betekent dat obligaties, die vooral om de periodieke couponuitkeringen worden gekocht, voor hem minder geschikt zijn. De keuze voor aandelen als de belangrijkste pijler voor de portefeuille van Maarten ligt voor de hand. Hij heeft immers een relatief lange beleggingshorizon en relatief hoge rendementsverwachtingen. Wel zijn aandelen risicovoller dan obligaties. Niet alleen zijn de koersschommelingen bij aandelen groter dan bij obligaties, de kans op zware koersverliezen is ook veel groter. Die verlieskans maakt aandelen ‘ongeschikt of te angstaanjagend voor sommige beleggers’, was vorig jaar de conclusie van een onderzoek door een gewaardeerd strateeg van de Franse bank Société Générale. Hij vergeleek de maximale rendementsdalingen van staatsobligaties en aandelen voor de Amerikaanse markt tussen 1953 en 2016. In deze periode moesten beleggers in aandelen drie keer rendementsverliezen van 35% of nog veel meer slikken. Het ergste wat beleggers in staatsobligaties in die jaren voor hun kiezen kregen, waren verliezen van maximaal 17% over drie aaneengesloten jaren. Iets om rekening mee te houden dus.
Daarnaast moet Maarten bedenken dat de genoemde rendementen vóór inflatie zijn. Maarten wil echter hoe dan ook zijn koopkracht behouden en voor hem zijn rendementen ná inflatie dus belangrijker. Om meer inzicht te krijgen in de rendementsverliezen, gaan we naar de onderzoeken van drie economen van de London Business School. Zij hebben voor 23 landen de rendementen van aandelen en obligaties sinds 1900 in kaart gebracht. Het drietal onderzocht ook hoe hoog de verliezen op aandelen en obligaties ná
inflatie konden oplopen en hoe lang het duurde voordat de verliezen weer waren rechtgetrokken. De economen keken daarvoor voornamelijk naar de VS, waar de langstlopende data beschikbaar zijn. Aandelen verloren tussen september 1929 en juli 1932 maar liefst 79% na inflatie. Het duurde tot februari 1945 voordat deze verliezen waren goedgemaakt. Ook tussen januari 1973 en oktober 1974 waren de verliezen op de Amerikaanse aandelenmarkt groot: 56% gecorrigeerd voor inflatie. In twee jaar tijd stonden de koersen zonder inflatiecorrectie weer op het niveau van begin 1973. Maar gecorrigeerd voor inflatie waren beleggers pas in april 1983 van deze klap hersteld, zo berekenden de drie Britse economen.
De rendementen van Maarten liggen volledig in lijn der verwachting. Het risico dat Maarten kan lopen is een stuk hoger dan dat van Erik. Zijn totaalrendement is met 12,8% dan ook hoger dan de 5,0% van de variant ‘Erik defensief’. Maarten kan dan weer minder risico nemen dan Floris en het is daarom niet vreemd dat hij niet aan diens rendement van 19,2% komt. Net als alle ijkpersonen behaalde ook Maarten zijn slechtste maandrendement in februari 2018. Dit was voor alle ijkpersonen ook de start van een nieuwe maximale drawdown.
Lees meer over de 4 ijkpersonen:
Maarten – 53 jaar