Een ETF is zo goed als zijn index
Wie wil weten hoe het met de beurs staat, hoeft alleen maar een blik op een index te werpen. Bijvoorbeeld de AEX-index voor Nederlandse aandelen of de S&P500-index of Dow Jones-index voor Amerikaanse aandelen. Indices maken al decennialang deel uit van het dagelijks leven van beleggers.
Indices zijn zo gewoon geworden dat makkelijk wordt vergeten dat ze ook gewoon ‘big business’ zijn. Zeker sinds de opkomst van de ETF. Een ETF is immers een beleggingsinstrument dat het rendement van een index zo nauwkeurig mogelijk probeert te benaderen. Het aanbod van ETF’s is in Europa de afgelopen tien jaar gestegen van 1111 naar 2330, zo blijkt uit data van onderzoeksbureau ETFGI.
De toename van het aantal ETF’s is goed nieuws voor partijen als MSCI, S&P Dow Jones en FTSE Russell, de belangrijkste indexaanbieders ter wereld. De indexaanbieder brengt namelijk kosten in rekening aan de ETF-aanbieder voor het gebruik van een index waarop de ETF is gebaseerd. En dat loopt in de papieren. In het artikel uit de Financial Times wordt een bedrag van $3,5 mrd aan indexfees in 2018 genoemd. Volgens de Britse zakenkrant hebben de grote drie indexaanbieders bij elkaar opgeteld een marktaandeel van zo’n 70%.
Lage kosten
Dat heeft tot twee ontwikkelingen geleid: de opkomst van minder bekende en goedkopere indexaanbieders én ETF-aanbieders die zelf indices maken. Een voorbeeld van de eerste trend is Amundi. Medio maart maakte de Franse vermogensbeheerder bekend het beheerd vermogen van zijn ETF-aanbod te willen verdubbelen tot €200 mrd in 2023. Een van de initiatieven daarvoor was de introductie van een nieuw segment, de Amundi Prime ETF’s. De kosten van deze ETF’s zijn slechts 0,05% per jaar. Om die kosten zo laag te houden, maakt Amundi gebruik van de diensten van een veel minder bekende indexaanbieder, het Duitse Solactive. Deze kosten bedragen slechts 7 basispunten meer dan die van de iShares Core MSCI Europe ETF, maar wel op basis van een index met veel minder historie dan de MSCI Europe.
Een andere manier waarop ETF-aanbieders de indexkosten laag kunnen houden, is zelf de index samen te stellen waar de ETF op is gebaseerd. Deze trends zijn begrijpelijk. ETF-aanbieders concurreren immers (ook) op kosten met elkaar. In de race naar de laagste kosten speelt besparing van enkele basispunten op de indexfees wel degelijk een rol.
Grotere keuze
Er kleven echter ook nadelen aan deze trends. Denk aan mogelijke belangenverstrengeling. Een ETF-aanbieder die zijn eigen index samenstelt en volgt, zou bijvoorbeeld de index-regels kunnen aanpassen om hogere rendementen te bereiken. Of hij zou een voorkeur kunnen hebben voor aandelen die makkelijker uitgeleend kunnen worden, waardoor de ETF extra inkomsten kan behalen. Misschien is een situatie te prefereren waarin de indexaanbieder onafhankelijk is van de ETF-aanbieder.
Zelfgemaakte indices en indices van nieuwe indexaanbieders vergroten de keuze voor beleggers, maar dat is niet altijd een onverdeeld genoegen. Het is immers al lastig genoeg voor particuliere beleggers om een keuze uit het enorme bestaande ETF-aanbod te maken, zelfs voor een overzichtelijke categorie als de brede Europese aandelenmarkt. Beleggers kunnen daar onder andere kiezen uit een ETF die de Stoxx Europe 600 Index volgt. Of de MSCI Europe Index, de FTSE Developed Europe Index of de Stoxx Europe 50 Index.
Rendement
Soms zijn de verschillen binnen een categorie niet zo groot (zie grafiek). Wel presteerde de iShares Stoxx Europe 600 ETF de afgelopen vijf jaar ieder jaar een procentpunt beter dan de Amundi Stoxx Europe 50 ETF. Voor andere categorieën, bijvoorbeeld dividend-ETF’s, lopen de rendementen soms veel verder uiteen. Voor beleggers is het dus zaak de keuze voor een ETF op een bepaalde beleggingscategorie zeker niet alleen door kostenverschillen te laten bepalen. Meer aandacht voor het almaar uitdijende index-aanbod is cruciaal. Rendement en risico van een ETF volgt onvermijdelijk uit de index die wordt nagebootst – afgezien van een mogelijk risico van effectenuitleen.