Column: waar houdt dit op?
Daarbij ga ik uit van de S&P500. En hoewel die index pas vanaf de jaren ’50 bestaat, kunnen we dankzij het werk van Robert Schiller vergelijkbare beursdata vinden die teruggaan tot januari 1871: koersen, dividend, winsten, inflatie, rente en ga zo maar door. Voor een datajunkie zoals ik is dat fantastisch!
Ik kijk naar periodes van tien jaar om te zien welke rendementen volgen uit welke waarderingen. Want als er één ding duidelijk is geworden uit meer dan 400 jaar beursgeschiedenis, is het wel dat het verschrikkelijk moeilijk te voorspellen is of de koersen morgen zullen stijgen of dalen. Het staat echter wel vast dat een situatie van extreme overwaardering of onderwaardering altijd gevolgd wordt door een periode waarin de koers-winstverhoudingen normaliseren.
Voor het berekenen van de waarderingen gebruik ik de gemiddelde winsten over de afgelopen tien jaar. Dit betekent geen belachelijke hoge winsten in de topjaren en geen belachelijke lage winsten van de crisisjaren. Deze gemiddelde winsten zijn houdbaar voor het gehele beursgenoteerde bedrijfsleven.
Datapunt 1 loopt van januari 1881 tot januari 1891, datapunt 2 van februari 1881 tot februari 1891, enzovoort. Op deze manier hebben we 1670 verschillende datapunten. De 1670 verschillende koers-winstverhoudingen bij aankoop verdelen wij in tien verschillende groepen. Groep 1 bevat de laagste 10% van de koers-winstverhoudingen, groep 2 de laagste 11 tot 20% en zo verder.
Hoge waardering, laag rendement
Kijkend naar al deze groepen, vallen mij veel dingen op. Om te beginnen behaalt groep 1 na tien jaar de hoogste gemiddelde rendementen. Op de tweede plaats staat groep 2, en dit gaat helemaal zo door tot groep 10. Lagere waarderingen zorgen dus op de lange termijn voor hogere rendementen. Hogere waarderingen zorgen over een langere periode juist voor lagere rendementen.
Kijken wij niet naar de gemiddelde rendementen per groep, maar naar de laagste en hoogste rendementen per groep, dan zien we eveneens een perfecte rangschikking: in groep 1 is het laagste rendement hoger dan het laagste rendement in groep 2, in groep 2 is het hoger dan in groep 3 enzovoort. Idem voor de hoogste rendementen: ook daar geldt dat per groep de laagste waardering tot het hoogste rendement leidt.
Deze gegevens vertellen me ook veel over mogelijke koersbodems. De meest extreme jaren sinds 1871 laten zien dat de gemiddelde waarderingen over een periode van tien jaar flink kunnen dalen. Zo bedroeg in 1921 de laagste k/w op maandbasis 4,7. In 1932 was dit 5,5 en in 1981 6,9. De S&P500 staat nu rond 2500 punten, wat neerkomt op een k/w van 23,4. Zou de S&P500 vanaf het huidige niveau met 70% dalen naar 750 punten, dan zou de k/w 7,0 bedragen. Daarmee zou de waardering van Amerikaanse aandelen hetzelfde zijn als eind jaren zeventig, begin jaren tachtig. Dit virus lijkt me erg genoeg om met die theoretische mogelijkheid serieus rekening te houden.