Beleggen in obligaties | Alle tips & artikelen op rij
Obligaties gelden als een defensieve belegging. Ze staan immers garant voor vaste rentevergoedingen, terwijl ook het geïnvesteerde bedrag wordt terugbetaald nadat de looptijd is verstreken. Vanwege de grote risicoverschillen tussen obligaties en aandelen, bewegen deze twee vermogenscategorieën normaal gesproken in tegengestelde richting.
Introductie obligatiebeleggen
Door in de beleggingsportefeuille een plek in te ruimen voor obligaties, kan het totale risico kortom verlaagd worden. De gewenste verdeling is vooral afhankelijk van de beleggingshorizon en de risicobereidheid van de belegger. Beleggers met een korte tijdshorizon kunnen hoe dan ook niet om obligaties heen. Ter introductie bieden wij beleggers de nodige punten van aandacht.
Risico-opslag
Beleggers beschouwen obligaties van overheden van stabiele economieën, zoals Nederland, als risicovrij. Bezitters van bedrijfsobligaties lopen normaliter grotere risico’s. Voor dit extra risico willen zij gecompenseerd worden via een hogere rentevergoeding dan het gangbare rendement op staatsleningen. De hoogte van deze zogeheten risicopremie of -opslag hangt af van de kwaliteit van de onderneming die de obligatie uitgeeft. De risico-opslag kan gedurende de looptijd schommelen. Als bijvoorbeeld de vooruitzichten voor de emittent of de gehele economie verslechteren, zal de risico-opslag oplopen en vice versa.
Renteveranderingen
Naast de beweging van de risico-opslagen worden obligatiekoersen beïnvloed door de hoogte van de kapitaalmarktrente en de looptijd van de obligatie. Stel dat u vorig jaar heeft ingeschreven op een obligatielening met een nominale waarde van €1000, een looptijd van tien jaar en een coupon van 5%. Dat betekent dat u jaarlijks recht heeft op een rentevergoeding van €50. Als u besluit om de obligatielening gedurende de hele looptijd aan te houden, staat het rendement vast. Op dit moment, een jaar later, is de marktrente echter gestegen en geeft een vergelijkbare obligatielening geen 5 maar 6% rente. U zou dus nu €60 per jaar kunnen ontvangen in plaats van €50.
Dat betekent dat niemand bereid zal zijn om nog €1000 voor uw obligatielening neer te leggen. Ze kunnen immers ergens anders een hogere rente krijgen. Uw lening zal op de beurs in waarde gedaald zijn, waardoor bij tussentijdse verkoop verlies geïncasseerd wordt. De desbetreffende obligatie zal ‘beneden pari’ noteren, ofwel lager dan 100% van de nominale waarde. Het tegenovergestelde kan uiteraard ook het geval zijn. Wanneer de marktrente gedaald zou zijn, dan noteerde de actuele beurskoers van de obligatie ‘boven pari’, ofwel boven 100%.
Ziet de actieve belegger een rentedaling aankomen, dan zal hij derhalve zijn geld moeten steken in obligaties met een lange looptijd en een lage coupon. Om de rentegevoeligheid van een obligatie vast te stellen, wordt gebruikgemaakt van de ‘duration’. Dit getal geeft aan met hoeveel procent de obligatiekoers zal stijgen of dalen bij een verandering van de rente met 1%. Stel u hebt een obligatie met een duration van 7, dan zal de koers van deze obligatie met ongeveer 7% stijgen bij een rentedaling van 1%.
Effectief rendement
Laten we eens uitgaan van dit laatste scenario. Door een daling van de marktrente is de koers van uw obligatie gestegen tot 108. U wilt deze papieren winst veilig stellen en besluit te verkopen. De koper zal dan €1080 moeten neerleggen om de €50 aan jaarlijkse rentevergoedingen te ontvangen. Hij ontvangt daardoor een jaarlijks zogeheten couponrendement van 4,63%. Het couponrendement wordt dus verkregen door de couponrente (5%) af te zetten tegen de actuele beurskoers (108%).
Bij aflossing aan het einde van de looptijd ontvangt de obligatiehouder echter niet €1080 maar €1000. Dit aflossingsverlies van €80 moet uiteraard meegenomen worden in de bepaling van het daadwerkelijke rendement. Het aflossingsrendement bedraagt in dit geval 7,41% negatief (€80/€1080). Bij een resterende looptijd van negen jaar komt dat overeen met een negatief aflossingsrendement van gemiddeld 0,82% per jaar.
Het spreekt voor zich dat indien een obligatie wordt gekocht die onder de 100% noteert er sprake zal zijn van een positief aflossingsrendement. Degene die uw obligatie heeft gekocht behaalt nu een totaalrendement van circa 3,8% per jaar, bestaande uit het couponrendement van 4,63% en het aflossingsrendement van -/-0,82%. Dit totale rendement noemen we het effectieve rendement. De obligatiekoersen en het effectieve rendement bewegen zich in tegengestelde richting. Dalen de koersen, dan stijgt het effectieve rendement en omgekeerd. De effectieve rendementen van obligaties kunnen sterk uiteenlopen en zijn onder meer afhankelijk van het debiteurenrisico, de verhandelbaarheid, de resterende looptijden en valutakoersrisico’s.
Rentestructuur (yield curve)
Er is een positieve correlatie tussen de looptijd van een obligatie en de hoogte van het effectieve rendement. Dit wordt ook wel aangeduid met de term ‘rentestructuur’ of ‘yield curve’. Immers, hoe langer de looptijd, des te groter de kans op wanbetalingen van de uitgevende instelling. Voor dit risico eisen beleggers compensatie via een hogere vergoeding. Een normaal beeld laat bij het klimmen van de looptijd een afvlakkende stijging zien, waarbij de geldmarktrente onder de kapitaalmarktrente ligt.
De rentestructuur is voor de obligatiebelegger zeer relevant omdat deze hem kan helpen bij het kiezen van de looptijd. Bij de keuze voor de beste looptijd zal de obligatiebelegger namelijk kijken naar het punt waarop de snelle stijging van de rentestructuur overgaat in een flauwere toename. Het extra effectieve rendement dat na dit omslagpunt behaald kan worden, weegt dan vaak niet meer op tegen de extra risico’s die de langere looptijd met zich meebrengt.